Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Voorwaar, [46][alzo] zijt gijlieden [mij] nu niets geworden; gij hebt gezien de [47]ontzetting, en [48]gij hebt gevreesd. 46. Dat is, gelijk die loze en uitgedroogde waterbeken den reizenden en vermoeiden lieden geen nut toebrengen, alzo doet gij mij ook niet. Het is de toepassing der voorgestelde gelijkenis. 47. Te weten, die mij door dit lijden overkomen is. 48. Te weten, de oordelen Gods tegen de goddelozen, valselijk gevoelende dat gij daarvan een exempel aan mij zaagt. Of, gij hebt gevreesd; te weten, dat ik u lastig zou zijn, gelijk in vs.22.